maandag 17 september 2007

Ander Suriname

Er is een tweede Suriname, niet dat van het stadse Paramaribo vol druk verkeer, de mengelmoes van mensen, geuren en kleuren maar een ander Suriname wat men hier noemt ‘het binnenland’. Het binnenland is eindeloos leeg, vier keer zo groot als Nederland en bewoond door zo’n 40.000 mensen. Eigenlijk alleen via de rivieren kun je het bezoeken of via een heel enkele weg. Er zijn geen gewone wegen dus ook geen fietsen of auto’s, zelden is er stroom of een werkende waterleiding, weinige stenen huizen. Wel rivieren om je in te wassen, spelen, verplaatsen. Geen javaanse moslim, chinezen, bakras, indiase hindoes of creolen zoals in de stad, maar vrijwel alleen marrons, de nazaten van ooit weggelopen plantageslaven. Daartussen overigens wel heel erg opvallende spierwitte albino’s, soms met een donker kindje op de rug. Soms scholen, maar nooit meer dan de lagere en leerlingen tot ver in de puberleeftijd. Bijna nooit een tv of er draaien alleen dvd’s op en dan zitten er 15 mensen samen te kijken. Geen telefoon of internet, wel een eigen radiodienst. Bijna geen winkels, zelfs vrijwel geen geld in omloop. Weinig mannen, die verblijven elders, bijvoorbeeld in Frans Guyana om wat geld te verdienen. Geen Nederlandse taal of zelfs Sranantongo maar Saramaccaans wordt vooral gesproken, een taal die ook stadse Surinamers vrijwel niet verstaan. De ochtendgroet is o-wekino(ooh), dat de ander wordt toegezongen.
Hoe men dan leeft? Stel je een brede rivier voor tussen eindelozen bossen. Aan de oever wassen vrouwen in kleurrijke pangi’s hun kleding, de vaat, de kinderen of zichzelf. Kleine meisjes helpen hen, poetsen de op open vuur zwartverbrande pannen blinkend schoon, schrobben de was op een steen. Jongetjes en meisjes vissen met eenvoudige hengels en spelen in het water, duikend van steen naar steen. De gewassen kleding of vaat gaat in een blinkende schaal mee naar het dorp, landinwaarts. Op het hoofd natuurlijk, hoe zwaar ook de last, maar nooit heb ik een vrachtje zien vallen.
In het dorp een houten hutje, dat (dichter bij de stad) soms doet denken aan een knap klein huisje, verder van de stad vaak aan een bouwsel van de kindervakantieweek.Het dorp is stoffig, de aarde is door regens weggespoeld naar de rivier, er rest een rotsige boden vol geulen. In de hut een of meer hangmatten, soms een bed. Een stapel kleding in de hoek, maar zelden een stoel, kast, lamp, boek of tafel. In de kookhut ernaast een stapel brandhout, een open vuur, een ijzertje erop voor de pan. Het menu is rijst, betaald door vader en groente, zelfverbouwd op het kostgrondje, een door vader vrij gekapt voetbalveldje in de bossen. Helaas is dat vaak om veiligheidsredenen op 1-3 uur lopen of varen van het dorp. Verder de net gevangen vis, zelf schoongemaakt in de rivier, gebakken in olie die vader betaald heeft. Nauwelijks zijn er andere levensmiddelen, er is ook geen geld in het gezin om naar het winkeltje te gaan van het dorp. Als er geld is kun je er kopen rijst, olie, sardines in blink, nieuwe pannen of zeep, bloem of suiker.
Bij de hut zit oma, ik heb veel marrons van zeventig plus ontmoet als weet men vaak echt niet zelf hoe oud men is (maar kon een plastic kaart tonen die naam en leeftijd bevatte) en veel broeders en zusjes. Vrouwen hebben niet zelden vier tot zes kinderen voor ze 25 zijn. Een eerste kind op je 13e is niet ongewoon, maar een last is het niet. Men is trots en dankbaar voor kinderen, ook al lig je -zoals de goedlachse Elisa die ik sprak en filmde- er soms met vier tegelijk in een bed, drinkt de tweeling van een jaar staande de borst en aai je lachend de andere peuters over hun bol.
Vader heeft vaak niet een maar twee vrouwen. Zijn dat hele errruge mannen? Neen vind men hier. Een vader zoals Sylvester van 26 met eerste vrouw en zeven kinderen kan goed een tweede vrouw hebben waar hij af en toe verblijft, wie anders zorgt er voor deze vrouw die al een kind had van een lang verdwenen man. Nu zorgt Sylvester voor rijst en olie voor haar en voor hun nieuw geboren kinderen alsook het eerste kind.
Maar er is ook een mijnheer Frits. In zijn dorpje heeft hij 6 mooie toeristenhutjes gebouwd die spic en span zijn. En een eetzaal voor de toeristen met keuken annex dorpshuis. En een radiozender voor de streek waarvan hij directeur is (geen vieze woorden gebruiken staat in het reglement). Ook is hij voorzitter van de verenging van logementschouders. En op zondag de voorganger van de plaatselijke (en enige) kerk, een volle evangelie gemeenten noemt hij hetzelf. Mensen als mijnheer Frits maken stapjes vooruit mogelijk.
Ton

Geen opmerkingen: